De ontwikkeling van de omgevingsgerichte zintuigen bij jonge kinderen – Antroposofisch Leven

De zintuigen: Rudolf Steiner had er speciale aandacht voor en ontwikkelde een eigen zintuigleer. Hij vond de zintuigen zó belangrijk dat hij er een bijzondere naam voor had: de poorten van de ziel. Want de zintuigen zorgen ervoor dat we in voortdurend contact staan met onze omgeving, en ons bewust zijn van onszelf. Zij zorgen ervoor, dat wij ons kunnen verbinden. Heel belangrijk dus! Maar hoe help je je kind bij de ontwikkeling van de zintuigen? Over de lichaamsgerichte zintuigen blogde ik al eerder. Ik geef vandaag een overzicht van de tweede groep zintuigen: de omgevingsgerichte.

De omgevingsgerichte zintuigen

Er zijn vier omgevingsgerichte zintuigen: de reuk, de smaak, het gezicht en de warmte-of temperatuurzin. Ze zijn allevier naar buiten gericht en ze geven ons informatie over onze omgeving.

De reukzin

Ruiken doe je met je neus,  dat is duidelijk. Helemaal boven in de neus vind je zenuwuiteinden in het neusslijmvlies. Zij vormen ons reukzintuig en ze staan direct met onze hersenen in verbinding.

Bewust kunnen ruiken

We ruiken altijd, maar het duurt een poosje voordat we bewust geuren kunnen waarnemen. Dat gebeurt pas als je zelf je neus kunt ophalen, snuiven en snuiten. De meeste kinderen leren dat in hun vierde levensjaar. Voor die tijd kunnen kinderen prima ruiken, en ook de invloed van een geur ondergaan, denk maar aan een pasgeborene die rustig wordt als hij mag liggen op een ongewassen T-shirt van zijn moeder. Maar wéten wat ze ruiken, daarvan is nog geen sprake.  Als je volwassen bent dan weet je dat geuren iets met je doen, en dan zet je deze kennis soms gericht in, bijvoorbeeld door etherische oliën te gebruiken als je tot rust wilt komen.

Goed of slecht? We hebben er een neus voor!

In principe gebruik je de geur om erachter te komen of je voedsel goed is, of juist bedorven. De geur ervan vertelt je wat de kwaliteit is. Als je dit vermogen doortrekt, dan kun je zeggen dat geur iets vertelt over goed of slecht,  en je dus helpt om te oordelen over het morele gehalte van iemand of iets. Een organisatie bijvoorbeeld kan in “een kwade reuk” staan, of er kan “een luchtje aan zitten”. En soms is iemand gewoon “niet fris”.

De smaakzin

Met onze smaak onderscheiden we zout, zoet, zuur en bitter (en umami). We proeven met “smaakbekers”, en die liggen vooral op de tong. Om te kunnen proeven, is het nodig dat het voedsel een klein beetje begint op te lossen in speeksel. Dat is meteen de eerste stap in de spijsvertering.

Een baby kan al prima proeven en heeft al eigen voorkeuren. De smaak ontwikkelt zich het hele leven door en kan ook sterk veranderen.

Door te proeven leren we als het ware de binnenkant van iets kennen. Je komt meer te weten van datgene, wat je proeft. Je stelt dit als het ware “op de proef”, zodat je de innerlijke waarachtigheid leert kennen.

De gezichtszin

Met onze ogen kunnen we licht en donker waarnemen, en ook kleuren zien. De ogen kunnen diepte zien, en ook kunnen we ze scherp stellen. Jonge kinderen kunnen dat zelfs uitzonderlijk goed: tot op 7 à 10 cm afstand zien onze kleintjes nog scherp.

Kleuren hebben, net als geuren en smaken, een directe uitwerking op ons, ook al kunnen we ze (nog) niet bewust waarnemen. Dat lukt de meeste kinderen tussen hun derde en hun vierde verjaardag. Net als bij de smaak heeft ieder kind zo zijn voorkeuren wat kleur betreft.

Het verschil tussen licht en donker, de kleuren met hun eindeloze combinaties en schakeringen hebben veel invloed op ons, vaak meer dan we doorhebben. Je wordt rustig van blauw en vrolijk van rood; als je aan depressies lijdt helpt het je echt om groen te zien. Door de eindeloze mogelijkheden van licht en kleur te leren kennen, leert een kind geleidelijk veel over het eigen innerlijke “landschap”,  stemmingen, maar ook over sociale contacten, de effecten van tijdsverloop. Een grote rijkdom en ervaring en (zelf)kennis is dus bereikbaar vanuit de gezichtszin.

De warmtezin

Met de warmtezin voel je of iets warmer of juist kouder is dan je zelf bent. Hoe gebeurt dit?We hebben hier losse zenuwuiteinden voor, die in onze huid liggen. Op sommige plekken zijn we temperatuurgevoeliger dan op andere, bijvoorbeeld op de handpalmen.

De warmtehuishouding is niet meteen stabiel, we leggen niet voor niets warme kruiken in de wieg van onze pasgeborenen. Geleidelijk zal de lichaamstemperatuur op orde komen, maar het duurt echt een aantal jaren voordat een kindje zelf kan voelen of z’n kleding te warm of te koud is.

Warmte en kou zijn natuurlijk niet alleen letterlijk te nemen; kun je die onderscheiden, dan leer je ook de overdrachtelijke betekenis. Je weet dan of iemand een warme of juist een koele persoonlijkheid heeft, en ook merk je het als de woorden niet overeenkomen met de lading van een boodschap die je krijgt. Je merkt het ook als je “koude rillingen” krijgt in een situatie, of als je “op hete kolen zit”.

Voorblad boek De twaalf zintuigen door Albert Soesman
De twaalf zintuigen
Meisje ruikt aan bloem, illustratie reukzin
De reukzin ontwikkelen